Enneüs Heerma werd in 1944 in een gereformeerd boerengezin in de Friese Wouden geboren. Aan de Vrije Universiteit in Amsterdam studeerde hij politicologie. In 1967 werd Heerma lid van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Vier jaar later nam hij voor deze partij zitting in de gemeenteraad van Amsterdam. Heerma was geen voorstander van een samengaan van ARP, CHU en KVP in het CDA; hij vreesde voor een katholieke dominantie, waardoor het antirevolutionaire gedachtegoed op de achtergrond zou raken. Toch werd hij in 1974 voorzitter van de gezamenlijke CDA-fractie in de hoofdstedelijke gemeenteraad, waartoe de fracties van de drie partijen hadden besloten – jaren voordat het landelijke CDA tot stand kwam. In 1978 werd Heerma wethouder van Economische Zaken, Haven en Schiphol. Vier jaar later kwamen daar nog Openbare Werken en het locoburgemeesterschap bij.
In 1986 vertrok Heerma naar Den Haag. Hij kreeg als staatssecretaris in het tweede kabinet-Lubbers van CDA en VVD de portefeuille Economische Zaken, die hij al snel verwisselde voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (na het aftreden van staatssecretaris Gerrit Brokx). Deze portefeuille bekleedde hij ook in het derde kabinet-Lubbers van CDA en PvdA. Als staatssecretaris drukte Heerma zijn stempel op het woningbouwbeleid. Zijn grootste wapenfeit was de verzelfstandiging van de woningbouwcorporaties. Heerma stond een sociale volkshuisvestingspolitiek voor; zo verzette hij zich tegen het voornemen van zijn partij om in het programma voor de Tweede Kamerverkiezingen van mei 1994 te bezuinigingen op de individuele huursubsidie.
Toen na de zware nederlaag van het CDA bij de Tweede Kamerverkiezingen van mei 1994 fractievoorzitter Elco Brinkman opstapte volgde Heerma hem op, zonder eerder in de Kamer te hebben gezeten. Hem wachtte een tocht ‘door de woestijn’: Heerma moest de uitgedunde, gouvernementeel ingestelde CDA-fractie in de oppositie aanvoeren. Ook al had hij in de jaren zeventig daarmee in de Amsterdamse gemeenteraad ervaring opgedaan, de rol van oppositieleider lag de bestuurlijk ingestelde Heerma niet: hij was vaak te aarzelend en niet ad rem genoeg om zich in het parlementaire debat te laten gelden. Heerma probeerde het thema ‘gezin’ op de politieke agenda te krijgen, maar werd uitgelachen; later gingen andere partijen ermee aan de haal. Het CDA zakte in de opiniepeilingen verder weg, waardoor interne kritiek op zijn optreden toenam – ook binnen zijn eigen Kamerfractie. Nadat Heerma al eerder had willen stoppen, voegde hij op 27 maart 1997 de daad bij het woord. Hij werd opgevolgd door Jaap de Hoop Scheffer, die vlak daarvoor door het partijbestuur als lijsttrekker voor de komende Tweede Kamerverkiezingen was voorgedragen. In het najaar zou Heerma worden benoemd tot burgemeester van Hilversum, maar vanwege ernstige ziekte moest hij hiervan afzien. Hij overleed in 1999.
Heerma stond bekend als een ‘echte mannenbroeder’. Hij was meer bestuurder dan politicus – degelijk en slagvaardig, wars van vertoon. Zijn tijd als oppositieleider en fractievoorzitter in de Tweede Kamer was weinig gelukkig. Heerma’s zoon Pieter heeft het van nabij meegemaakt, wat hem er niet van heeft weerhouden om 25 jaar later, in 2019, in zijn vaders voetsporen te treden en voorzitter van de Tweede Kamerfractie van het CDA te worden.