1982 - 1994

Geschiedenis

Bij de Tweede Kamerverkiezingen van september 1982 behaalde het CDA met Dries van Agt als lijsttrekker 45 zetels – drie minder dan in 1981. Na de verkiezingen stopte Van Agt en kreeg het CDA een nieuw politiek leider: Ruud Lubbers, op dat moment fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Hij werd premier van een kabinet met de VVD. Bert de Vries volgde hem op als fractievoorzitter in de Tweede Kamer en bleef dat tot 1989. Onder Lubbers en De Vries werd de fractie tot grotere eendracht gebracht. Het kabinet begon in ‘zwaar weer’, vanwege een hoogoplopende overheidsschuld en een stagnerende economie. CDA-minister van Financiën, Onno Ruding, voerde stevige bezuinigingen door. De kabinetten-Lubbers kregen te maken met veel weerstand vanuit de samenleving. Ambtenaren staakten, de vakbeweging voerde actie en er waren enkele massale demonstraties tegen de plaatsing van kruisraketten. Door onderhandeling en dialoog wist het kabinet ook resultaten te boeken: bij het overleg met werkgevers en werknemers mondde dit ‘poldermodel’ uit in het Akkoord van Wassenaar'.

Verkiezingen en regering

In november 1982 trad het eerste van drie kabinetten onder leiding van Ruud Lubbers aan. De eerste twee met de VVD (tot 1989), het derde met de PvdA (tot 1994). Premier Lubbers’ zakelijke (‘no-nonsense’) aanpak vond ook weerklank bij niet-christelijke kiezers en droeg eraan bij dat het CDA bij de Tweede Kamerverkiezingen van 21 mei 1986 en 6 september 1989 de grootste partij werd, beide keren met een recordaantal van 54 zetels. Om de economische crisis te bestrijden verlaagde de coalitie van CDA en VVD de overheidsuitgaven, versoberde zij de verzorgingsstaat en verzelfstandigde zij enkele grote staatsbedrijven. Van groot belang was het ‘Akkoord van Wassenaar’ dat regering, vakbeweging en bedrijfsleven op 24 november 1982 sloten. De vakbonden bleken bereid de lonen te matigen in ruil voor arbeidstijdverkorting. Deze uitkomst was een groot succes voor Lubbers en het CDA, dat het overbruggen van maatschappelijke tegenstellingen als opdracht beschouwt. Het Akkoord wordt gezien als begin van het poldermodel, het onderlinge overleg tussen politiek en samenleving.

Programma's

De regeerperiode van het eerste kabinet-Lubbers (1982-1986) werd sterk bepaald door de bestrijding van de economische recessie. Ondanks enig herstel in 1986 (zo nam de werkloosheid af), stond ook het verkiezingsprogramma Uitzicht. Samen werken voor morgen (1986-1990) grotendeels in het teken van nog te nemen noodzakelijke maatregelen op sociaal-economisch vlak. Mede door de CDA-inzet in de vorige kabinetsperiode, was het volgens de programmacommissie evenwel mogelijk om nieuw ‘uitzicht’ op betere tijden te scheppen. ‘Werk boven inkomen’ had onverminderd prioriteit om zo de werkloosheid verder terug te dringen. Het ‘aktieprogram’ sprak van een verzorgingsstaat die ‘geleidelijk uit zijn krachten is gegroeid’. In plaats van daarvan moest het CDA bij zijn beleid een verzorgingsmaatschappij voor ogen stellen, met opnieuw een grote verantwoordelijkheid voor de samenleving zelf: ‘Mensen moeten de kans hebben vanuit eigen visie en inspiratie de ontwikkeling van de samenwerking kleur en vaart te geven. Zodoende zal de maatschappij ook duidelijker met de consequenties van gevraagde voorzieningen worden geconfronteerd.’

Organisatie

Sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 werd het CDA – eerst als Tweede Kamerfractie, later ook als partij – geplaagd door interne tegenstellingen. Omdat het nogal eens schortte ‘aan onderling vertrouwen en respect voor elkaars beweegredenen en standpunten’, stelde het partijbestuur in 1983 de werkgroep Interne Partijorganisatie in. In haar rapport Appèl en Weerklank deed die aanbevelingen om de eenheid te vergroten en het imago van de partij te verbeteren. Zo dienden volksvertegenwoordigers bereid te zijn ‘de fractie goed te laten functioneren door gezamenlijk tot eenduidige interpretatie van het programma te komen en deze uit te dragen’. Ook vond de commissie dat de starre afspraken in het fusieprotocol – waarbij de verschillende partijfuncties nauwgezet over de voormalige leden van ARP, CHU en KVP en de rechtstreekse leden werden verdeeld – tot de onderlinge spanningen bijdroeg. In 1984 schafte het congres het protocol af. Onder de strakke leiding van partijvoorzitter Piet Bukman kwam de partij tot grotere eenheid.

Partijcultuur

De werkgroep Interne Partijorganisatie constateerde in 1983 in het rapport Appèl en weerklank dat het CDA in de jaren na 1977 politiek sterk verdeeldheid was. In de loop van de jaren tachtig kwam er grotere eenheid, maar die was vooral het gevolg van de sterker geworden ‘neiging tot centralisatie en hiërarchie’. De kabinetten-Lubbers kenden strakke regeerakkoorden, terwijl de politieke lijn nauwgezet door premier Ruud Lubbers en de voorzitter van de Tweede Kamerfractie werd afgestemd. De fractieleden kwamen er nauwelijks nog aan te pas; voorzitter Ad Kaland van de Eerste Kamerfractie sprak laatdunkend over ‘stemvee’. De senator was afkomstig uit de CHU, die het nooit zo op fractiediscipline had gehad. De Tweede Kamerfractie werd door voorzitter Bert de Vries (oud-ARP) tot grotere eendracht gebracht; de vroegere loyalisten haakten af.

Europa

In 1976 had het CDA met andere partijen de Europese Volkspartij (EVP) opgericht. Oud-CDA-voorzitter Piet Bukman was hiervan in de jaren 1985-1987 voorzitter. Binnen de EVP kwam het CDA nogal eens in botsing met de Christlich Demokratische Union (CDU), die fel antisocialistisch was. Om de grootste partij in het Europees Parlement te worden, moest de EVP en haar fractie volgens de CDU open staan voor conservatieve partijen uit het Verenigd Koninkrijk en Scandinavië, en voor de Franse gaullisten. Het CDA verzette zich samen met de Belgische en Italiaanse christendemocraten hiertegen. Zij vreesden dat dit ten koste zou gaan van de christendemocratische identiteit van de EVP, maar verloren het pleit.