1977 - 1982

Geschiedenis

Na jarenlange gesprekken over eenwording deden in mei 1977 de ARP, CHU en KVP voor het eerst aan de Tweede Kamerverkiezingen mee met één verkiezingsprogramma en één kandidatenlijst. Als lijsttrekker werd de katholieke Dries van Agt gekozen. Het belangrijkste doel was om één nieuwe partij te smeden en de reeks electorale nederlagen te stoppen. Het CDA kwam uit op 49 zetels, werd niet de grootste partij, maar wel groot genoeg om weer een politieke factor van betekenis te zijn. Na de mislukte onderhandelingen met de PvdA kwam er een CDA-VVD-kabinet onder leiding van Van Agt. Willem Aantjes (1977-1978) en Ruud Lubbers (1978-1982) leidden de CDA-fractie in de Tweede Kamer gedurende deze periode.

Verkiezingen en regering

Aan de Tweede Kamerverkiezingen van 25 mei 1977 deden ARP, CHU en KVP voor het eerst mee met één kandidatenlijst en een gemeenschappelijk program. KVP‘er Dries van Agt voerde de lijst aan, die evenwichtig was samengesteld met kandidaten van de drie partijen. Van Agts charmante verschijning en ingehouden katholicisme maakten hem aanvaardbaar voor veel protestantse partijgenoten. Het belangrijkste doel was om één nieuwe partij uit drie ‘bloedgroepen’ te smeden en de reeks electorale nederlagen te stoppen. Daarin slaagde de verkiezingscampagne, die het CDA 49 zetels opleverde. Dat was weliswaar vier minder dan de PvdA, maar voldoende om weer een politieke factor van betekenis te zijn. Omdat VVD en PvdA niet met elkaar wilden regeren vanwege van hun tegengestelde sociaal­economische visie, kon het CDA twee kanten op.

 

Programma's

In de jaren voor de fusie van het CDA was er twijfel of de katholieke KVP en de protestantse ARP en CHU op inhoudelijke gronden wel konden samengaan. De nota Op weg naar een verantwoordelijke maatschappij. Het politiek en organisatorisch profiel van een christendemocratische partij uit 1972 maakte de weg hiervoor vrij en formuleerde uitgangspunten voor een helder christendemocratisch profiel.

Organisatie

Voor het CDA stonden de jaren 1977-1982 in het teken van de opbouw van de nieuwe partijorganisatie. In 1975 keurden ARP, CHU en KVP de statuten goed waarmee het CDA als federatie werd opgericht; daarna stelde het eerste partijcongres het huishoudelijke reglement vast. De leden van ARP, CHU en KVP werden automatisch lid, maar omdat het CDA meer wilde zijn dan de optelsom van de drie deelnemende partijen, werd het mogelijk om ‘rechtstreeks lid’ te worden. Bij de totstandkoming van de federatie in 1975 waren dat er 300; vlak voor de fusie op 11 oktober 1980 circa 30.000. Onder de ongeveer 162.000 leden die het CDA toen telde waren 19.000 ‘dubbelleden’. Dat waren leden van de drie partijen die rechtstreeks CDA-lid waren geworden, als blijk van instemming met het eenwordingsproces. Het CDA ging dus met zo’n 143.000 leden van start, maar groeide snel tot ruim 152.000 in 1982.

Partijcultuur

Bij de totstandkoming van het CDA brachten de drie partijen hun eigen godsdienstige traditie en hun eigen cultuur en identiteit mee. De ARP stond bekend als een hecht georganiseerde partij van gereformeerde mannenbroeders, principieel en rechtlijnig, die hun bijeenkomsten met Bijbellezing en gebed begonnen. De CHU, waarbij veel Nederlands-hervormden uit de maatschappelijke bovenlaag zich hadden aangesloten, had vaak moeite met machtspolitiek, scherpslijperij en dogmatisme. Zij was meer een unie dan een echte partij – een tamelijk los, relativerend politiek gezelschap, zonder veel discipline. De CHU is wel een koppel patrijzen genoemd die als er een schot werd gelost opvlogen, maar alle een andere kant op. De KVP was van de drie in sociaal opzicht het meest een volkspartij. Nestwarmte speelde een belangrijke rol; ‘katholieke politiek is vooral een kwestie van sfeer’, aldus het vroegere KVP-Tweede Kamerlid Van Rijckevorsel in 1982.

Europa

Op 7 juni 1979 werden er in de negen lidstaten van de Europese Gemeenschap (EG) voor het eerst rechtstreekse verkiezingen gehouden voor het Europees Parlement. De ARP, CHU en KVP namen hieraan met één kandidatenlijst als CDA deel. Aanvankelijk hadden de protestanten en katholieken behoorlijk over Europa van mening verschild. De ARP en CHU vereenzelvigden zich nogal met de zelfstandige pro­testantse Nederlandse natie en vreesden dat een verenigd Europa een katholiek karakter zou krijgen. Toch stemden zij in 1951 in met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en in 1957 met de Europese Economische Gemeenschap (EEG) – net als de KVP.