Van een echte katholieke partij was pas sprake in 1926 toen, na twee nogal los georganiseerde voorlopers, de meer gecentraliseerde Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) tot stand kwam. Dankzij de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1918 en het algemeen mannen- en later het vrouwenkiesrecht werd de RKSP onbetwist de grootste fractie in de Tweede Kamer. Tot de Tweede Wereldoorlog bezette ze rond de dertig van de honderd zetels en leverde ze met jonkheer Charles Ruijs de Beerenbrouck enkele keren de minister-president. De RKSP was, net als later de Katholieke Volkspartij (KVP), een brede volkspartij waarin alle sectoren uit de samenleving vertegenwoordigd waren; voor een deel van hen waren ‘kwaliteitszetels’ in de fractie gereserveerd. Sociaaleconomische tegenstellingen werden zo eerst binnenskamers uitgevochten, tussen vertegenwoordigers van ondernemers en vakbonden. Samenwerking met de sociaaldemocraten was alleen toegestaan in uiterste noodzaak (de Nolens-doctrine), wat pas in 1939 zou gebeuren. Voor die tijd kwam de RKSP geregeld in botsing met de economisch behoudender partijen ARP en CHU, met wie ze sinds 1918 de regeringscoalitie vormde (en waaraan van 1933 tot 1937 ook liberale partijen deelnamen).
Na de Tweede Wereldoorlog slaagde de RKSP erin, gesteund door de bisschoppen, de meeste katholieken weer te verenigen in één politieke organisatie: de KVP – haar opvolger. Doel was de ‘geestelijke en zedelijke grondslagen van ons volksleven’ te versterken en de ‘doorbraak’ naar de in 1946 opgerichte Partij van de Arbeid (PvdA) te weerstaan. Met bijna 31% van de stemmen werd de KVP bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1946 de grootste partij. Ze wist tot 1963 steeds bijna een derde van de kiezers aan zich te binden en had op haar hoogtepunt ruim 400.000 leden. De KVP was een programpartij waarvan ook niet-katholieken lid konden worden, maar dat gebeurde haast nooit.
Als grote partij met brede flanken bezette de KVP het politieke centrum en kon zij zowel over rechts (VVD) als over links (PvdA) regeren. Dat laatste deed ze tot 1958, waarbij confessionelen en sociaaldemocraten gezamenlijk de basis voor de verzorgingsstaat legden. Daarna koos de KVP overwegend voor coalities met de VVD. Na 1963 zette de electorale neergang in, totdat de partij in 1972 nog maar 18% van de stemmen verwierf. In haar gloriejaren werd ze geleid door Carl Romme, van 1946 tot 1961 voorzitter van de Tweede Kamerfractie. Dankzij haar middenpositie zat de KVP ook daarna tot 1977 – het jaar waarin ze in het CDA-fractieverband opging – in elk kabinet. Daarbij probeerde de partij steeds het midden te houden tussen overheidsgesteunde bestaanszekerheid en de eigen verantwoordelijkheid van de burgers.
In 1954 hadden de bisschoppen geprobeerd met een mandement de katholieke kiezers in het gareel van de eigen verzuilde organisaties te houden, maar dat werd gaandeweg steeds moeilijker. De kerk raakte haar greep kwijt, wat nog eens werd versterkt door het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965). In de jaren zestig liepen de spanningen tussen de linker- en rechtervleugel steeds meer op, totdat in oktober 1966 in de 'Nacht van Schmelzer' de bom barstte. De overgrote meerderheid van de KVP-fractie zegde het vertrouwen op in het door partijgenoot Jo Cals geleide kabinet van KVP, PvdA en ARP. Een deel van de progressieve vleugel richtte daarna in 1968 de Politieke Partij Radikalen (PPR) op. Daarbij speelde ook de toenemende samenwerking van ARP, CHU en KVP mee.
De afgenomen vanzelfsprekendheid van confessionele partijvorming, de institutionele neergang van de Rooms-Katholieke Kerk en het gestage electorale verval, gepaard aan de groeiende overtuiging dat de overeenkomsten met de beide andere confessionele partijen groter waren dan de verschillen, zette de KVP op het spoor van samensmelting met ARP en CHU in het Christen Democratisch Appel. Dit leidde tot een gemeenschappelijke kandidatenlijst en één programma bij de Tweede Kamerverkiezingen van mei 1977 en in oktober 1980 tot de oprichting van het CDA. Op 5 oktober 1980 werd de opheffing van de KVP met een eucharistieviering in de Bossche Sint Jan gemarkeerd.